Er ging een virus over de wereld, het was een gevaarlijk virus dat zich snel verspreidde en dat veel mensen doodde. Wetenschappers werkten hard om een medicijn te vinden dat alle mensen van dit virus kon genezen. Op een dag ontdekte de wetenschappers dat er één soort bloed was dat alle mensen kon redden van dit verwoestende virus. Ze onderzochten de mensen en ontdekten één jongetje, hij bezat als enige op de hele wereld het bloed dat ze nodig hadden om de wereld te verlossen van het virus. Ze gingen naar de vader van dit jongetje, en zeiden: “Uw zoontje, meneer, bezit als enige het bloed dat wij nodig hebben om de wereld van dit virus te redden. Wij willen graag zijn bloed hebben”.
De vader ondervond geen problemen en knikte goedkeurend; hij gaf toestemming om wat bloed van zijn zoon af te nemen en dit te gebruiken om alle mensen te redden. “Er is alleen een probleem,” veronderstelden de wetenschappers, “we hebben al zijn bloed nodig.” De vader schrok, al zijn bloed!? Dat zou betekenen dat zijn zoon zal sterven, de zoon van wie hij zo veel hield! “Hier moet ik over na denken”, zei hij met tranen in zijn ogen. “Dat is goed,” zeiden de wetenschappers, “ maar u moet het binnen twee dagen beslissen, we hebben dit bloed snel nodig.” De vader piekerde, dit was een zaak van leven of dood, voor wie moest hij kiezen? De mensen, of zijn allerliefste, enige zoon…?
Twee dagen later stonden de wetenschappers voor de deur. “Weet u het al?” vroegen ze aan de vader. De man barstte in huilen uit, “neem hem maar” antwoordde hij. De wetenschappers namen zijn zoon, en de vader zag hoe ze hem meevoerden. Hij zou sterven, om alle andere mensen te redden.
Het was een jaar later. De vader liep over straat en zag dat iedereen zijn oude leven terug had opgepakt. Niemand dacht meer aan het virus. Dit deed de vader pijn, en hij riep: “Weten jullie nog dat het bloed van mijn zoon jullie je leven terug heeft gegeven?” De mensen keken de vader aan, en gaven onverschillig antwoord. “Ja, fijn hoor.” Ze draaiden zich om en gingen verder met waar ze mee bezig waren.
Er ging een virus over de wereld. Het virus heette zonde. Er was maar één medicijn om de mensen van dit virus te redden. Er was één soort bloed nodig om alle mensen te redden van dit verwoestende virus. Er was maar één persoon die dit reddende bloed bezat, zijn naam was Jezus.
De Vader stond voor een moeilijke keuze. Hij zei tegen zijn Zoon: “Jij bezit als enige het bloed wat deze mensen kan verlossen van de zonden, Jij zal Jouw bloed moeten geven voor deze mensen.”
De zoon antwoordde, “ja Vader, Ik zal u gehoorzaam zijn, Ik zal sterven voor deze mensen.”
Het was een zaak van het eeuwige leven of de eeuwige dood. Deze Vader was God. Hij maakte de keuze om het bloed van zijn Zoon te geven, om de rest van de wereld te redden.
Het is nu tweeduizend jaar later. De mensen leven alsof er niks gebeurd is. De Vader kijkt toe en ziet dat wij niet beseffen dat wij door het bloed van zijn Zoon gered kunnen worden. Niemand herinnert zich meer dit virus. En het interesseert niemand meer dat er ooit iemand is gestorven, voor ons leven.